Er was eens een oude boer. Hij was zo oud geworden dat hij het werk op het land niet langer alleen kon doen. Hij vond dat het tijd was geworden om de boerderij over te dragen aan zijn zonen. Hij had er vijf, maar geen van allen waren geschikt om zo een grote boerderij te runnen, omdat al zijn zonen ontzettend lui waren. Iedere dag als de oude boer ‘s-ochtends wakker werd en aan het werk voor die dag begon, sliepen zijn zonen nog. Ook hun gedrag onderling liet nog veel te wensen over. Ze konden het niet goed met elkaar vinden. Iedere dag was er weer een grote ruzie om de kleinste dingen. Dit baarde de oude man grote zorgen, want hij wist dat zijn vijf zonen met elkaar zouden moeten samenwerken en bij elkaar zouden moeten blijven, wil het na zijn dood goed gaan met de boerderij.
Op een dag stond de boer net als altijd vroeg op. Maar hij ging niet gelijk aan het werk. In plaats daarvan maakte hij al zijn zonen wakker en zei: “Al het brandhout is op. Gaan jullie naar het bos en zoek een ieder van jullie een stevige tak voor het avondvuur. Zonder vuur kunnen we vanavond niet eten.” De vijf jongens protesteerden veel, maar de oude boer wilde van niets horen. Dus stond er voor de jongens niets anders op dan naar het bos te gaan. Vlak voordat de avond viel, kwamen de jongens één voor één terug met ieder een dikke boomtak voor het avondvuur. “Goed”, zei de oude man, die eigenlijk helemaal geen brandhout nodig had, “leggen jullie alle vijf takken op een stapel.” De boer liet vervolgens zijn jongens om de beurt de stapel boomtakken oppakken met de bedoeling om deze te breken. Hoezeer de jongens hun best ook deden, geen van allen lukte het.
Toen zei de boer tegen zijn jongens om de takken één voor één te breken. Dit lukte hun met het grootste gemak. “Luister”, zei de boer, die hun iets probeerde uit te leggen, “deze takken zijn samen sterk. Niemand kan ze kapot krijgen. Wanneer je ze één voor één apart neemt, kan iedereen ze stuk krijgen. Als ik er niet meer ben en jullie alle vijf net zo bij elkaar zullen blijven, kan niemand jullie iets doen of breken. Wanneer jullie echter ruziën en uit elkaar gaan, zal een ander daarvan profiteren en jullie klein kunnen krijgen.” Vanaf die dag stonden de jongens, die de bedoeling van hun oude vader begrepen hadden, iedere dag vroeg op en hielpen hem mee met het werk. Ze deden al het werk gezamenlijk en de boerderij werd steeds groter. Later droeg de oude boer al het werk over aan zijn vijf zonen. Als je samenwerkt en bij elkaar blijft, zal het werk dat je doet, zeker een succes worden. Niemand zal je daarin kunnen tegenwerken en het werk afremmen. Als er binnen de groep echter steeds ruzie en onenigheid is, zal het werk niet lukken en zullen anderen daarvan kunnen profiteren. Bekende gezegden in verband hiermee zijn ‘eendracht maakt macht’ en ‘vele handen maken licht werk’.